Gemeengoed: het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid (deel 2)

interview met James Quilligan door Jason Francis

James Quilligan is sinds 1975 analists en bestuurder op het gebied van internationale ontwikkeling. Hij was beleidsadviseur en perschef voor de Commissie-Brandt, een internationale werkgroep in het leven geroepen door de vroegere West-Duitse kanselier Willy Brandt. Quilligan is tegenwoordig manager en directeur van het Centrum voor Mondiale Onderhandelingen en voorzitter van de Global Commons Trust. Jason Francis interviewde James Quilligan voor Share International. Deel 1 van dit interview verscheen in het septembernummer van Share International.

Fondsen verhuren gemeengoed

Share International: Uit welke onderdelen zou een functioneel (gezond) economisch systeem bestaan, internationaal en nationaal?
James Quilligan: We moeten beseffen dat echt samendelen niet zal gebeuren, tenzij we het een nieuwe context geven – en we kunnen niet wachten tot overheden dit doen omdat die gevangen zitten in de “bedrijf-o-cratie” en door de Marktstaat geabsorbeerd zijn.
Terwijl schuldenaren wettelijk verplicht zijn hun schulden terug te betalen, zijn mensen met een economisch overschot niet wettelijk verplicht hun weelde te herdistribueren. We vinden dit vanzelfsprekend, maar het is wel meten met twee heel verschillende maten. Volgens mij is dit de kern van het probleem: er zijn geen wettelijke of beleidsmatige mechanismen om automatische herverdeling van de hulpbronnen van de wereld te bevorderen. Vanzelfsprekend moet samendelen vrijwillig en vanuit het hart gebeuren. Samendelen vormt een deel van onze groei en ontwikkeling als individu; het betreft de individuele vrijheid en keuzevrijheid. Maar er moeten ook collectieve afspraken en normen, lokale afspraken en normen ontwikkeld worden, die mensen aanzetten tot samendelen.
Onze voorvaderen ontwikkelden gedragsnormen en informele regels voor het delen van hun hulpbronnen, dus het is echt niet zo nieuw als het ons nu toeschijnt. Burgers moeten de mogelijkheid hebben om op alle niveaus deel te nemen in de regelgeving en besluitvorming over het gemeengoed, wat tegenwoordig totaal ontbreekt. Dit betekent de ontwikkeling van verantwoordelijke relaties op lokaal, provinciaal, regionaal, nationaal en mondiaal niveau. Het betekent ook het opnieuw vestigen van goede wil en vertrouwen in de wereld. We moeten overheden en bedrijven weer onder publiek toezicht en verantwoordelijkheid krijgen, daarvoor waren deze enorme sociale instituten in eerste instantie bedoeld toen ze werden opgericht. De overheid en het bedrijfsleven zijn nu eenvoudigweg te groot om failliet te gaan en moeten door de bevolking en hun gemeengoed ondersteund en gesubsidieerd worden. Dit is onhoudbaar. Deze gigantische instituties moeten weer onder het beheer van de mensen komen.

SI: Hoe zou een rechtvaardiger economisch systeem in relatie tot mondiaal gemeengoed gestructureerd moeten zijn?
JQ: Zoals ik het zie, vraagt het opzetten van een nieuw kader voor mondiaal gemeengoed drie brede aanpassingen. Ten eerste moet een gemeengoedfonds de verantwoordelijkheid voor de bescherming van natuurlijk, genetisch en materieel gemeengoed krijgen. Een fonds zou voor toekomstige generaties een bovengrens op een bepaalde hulpbron moeten zetten – om het te reserveren, behouden en beschermen. Het fonds verhuurt dan een bepaald percentage van deze hulpbron aan bedrijven. Ten tweede kunnen bedrijven die de rechten op het delven en produceren van deze hulpbronnen van het fonds huren, via innovatie, productie, verkoop en distributie van hun producten en diensten winst maken en positieve effecten genereren, precies zoals ze nu doen. Het grote verschil is dat bedrijven de hulpbron niet zelf bezitten, maar hem huren van het fonds. Ten derde gebruikt de overheid de belastingafdracht van bedrijven als dividend of een inkomen voor mensen en om fondsen te werven voor het herstel of hernieuwen van hulpbronnen. Ik geloof dat deze fundamentele veranderingen tot een nieuwe wereld van samendelen zullen leiden.

SI: Wie leiden een gemeengoedfonds en wie houdt er toezicht op?
JQ: Er is niet maar één manier om een fonds op te zetten. Het hangt af van wat de mensen willen, in welke mate de belanghebbenden erbij betrokken willen worden, van de lokale cultuur in het gebied en de aard van de hulpbron die men wenst te beschermen. Mensen moeten het recht hebben om zelf te beslissen. Participatie in het proces zal er dus niet over de hele wereld hetzelfde uit zien. Op basis hiervan is het uitgangspunt achter het opzetten van gemeengoedfondsen redelijk standaard. Zoveel mogelijk belanghebbenden moeten bij de besluitvorming over de verdeling van een bepaalde hulpbron betrokken zijn. Dat zijn de gebruikers, beheerders, producenten en leveranciers van verschillende hulpbronnen. Verantwoord rentmeesterschap houdt in dat het draagvermogen van een gemeengoed niet wordt overschreden en dat alleen de mensen die direct betrokken zijn bij het gebruik, toegang tot, beheer en productie van deze hulpbronnen hierover mogen beslissen. Bedrijven noch overheden zijn opgericht om gemeengoed te beheren en, zo lijkt mij, zij doen dit bepaald slecht. Bij het maken van beleidskeuzes houden ze niet met iedereen rekening. Daarom zijn belanghebbenden en beheerders degenen die over het beheer en de productie van gemeengoed moeten beslissen. Dat geeft hun de gelegenheid te participeren in het nemen van beslissingen over de hulpbronnen die hen direct beïnvloeden.

Historische overgangsfase
SI: Hoe zou een fonds op mondiale schaal worden beheerd als we praten over iets wat veel groter is dan een lokale gemeenschap kan beheren, zoals de oceaan, de atmosfeer, misschien zelfs olie, etc.? Zouden de Verenigde Naties er dan toezicht op houden?
JQ: Dat hangt van de hulpbron af. Veel hulpbronnen zouden door bestaande of nieuw op te zetten VN-agentschappen kunnen worden beheerd, met name gemeengoed dat echt mondiaal is, zoals de oceanen en de atmosfeer. Maar zijn voedsel, gezondheid, onderwijs, energie en geld niet ook mondiaal gemeengoed?
Als we geen mondiale trusts onder de bescherming van de Verenigde Naties of via soevereine verdragen of mondiale instituties kunnen maken, dan moeten de mensen dat zelf organiseren, bijvoorbeeld een echte institutie voor het beheer van het mondiale milieu. Dat zou een voor de hand liggende volgende stap zijn, maar waarom het daarbij laten? We hebben mondiale fondsen nodig voor het beheer van het internationale monetaire stelsel, voor internationale financiën, voor internationale handel en een fonds dat toezicht houdt op de biodiversiteit. We hebben fondsen nodig die de internationale ontwikkelingsagenda uitvoert, teneinde honger uit te bannen, gezondheidszorg en onderwijs te verschaffen en banen te creëren. Deze fondsen zijn werkelijk essentieel als we het ontwikkelen van effectief en democratisch mondiaal beheer serieus nemen.
Ik geloof dat we in een overgangsfase in de geschiedenis zitten. De Bretton Woods-conferentie in 1944 bracht een systeem van monetair beheer voort door de regels voor de handelsrelaties tussen de voornaamste industriële staten van de wereld vast te stellen. In 1945 werd de VN opgericht om politieke veiligheid in de wereld te garanderen. Dit was het begin van een nieuw soort multilateralisme en het was voor die tijd werkelijk innovatief. Maar dit nieuwe internationale systeem had veel gebreken en was niet sterk of flexibel genoeg om de ontwikkelingen bij te benen. Nu is het een antieke structuur geworden die de belangen van de wereldgemeenschap niet langer dient. We moeten de zwakten van dit oude multilateralisme te boven komen en iets scheppen wat vitaal is en op de noden van de wereld reageert. Het lijkt mij dat mondiale fondsen een manier zijn om door de huidige internationale impasse heen te breken. Ze brengen ons tot een sterker besef dat de zeeën en zeebeddingen, atmosfeer, ruimte, handel, financiën en geld en vele andere soorten gemeenschappelijk goed eigenlijk buiten de beheerscapaciteit van soevereine overheden en de private sector vallen. Om dit te doen moeten de mensen van de wereld zichzelf organiseren en fondsen voor hun gemeengoed opzetten. De wereldwijde beweging van burgers moet er direct bij betrokken raken, dat is nodig. En volgens mij is dat wat er nu gebeurt.

SI: Hoeveel gemeengoedfondsen bestaan er momenteel en in hoeveel landen?
JQ: Ik kan geen aantal noemen, maar het loopt zeker in de tienduizenden en ze worden over de hele wereld gevonden. De bekendste zijn de fondsen voor land en bossen. Er worden in lokale gemeenschappen voortdurend fondsen gevormd, maar bioregionale fondsen zijn ook in opkomst, zoals het WANA Forum dat pleit voor overeenkomsten voor het delen van water en energie in het Midden-Oosten en het Grote Meren Gemeengoed in de Verenigde Staten en Canada dat dit najaar zijn eerste bijeenkomst houdt. Peter Barnes heeft ook een luchtfonds voorgesteld om de atmosfeer te beheren.

SI: Is deze overgangsfase het moment waarop de mensheid haar relatie met gemeenschappelijke goederen begint te herwaarderen in termen van samendelen en duurzaamheid?
JQ: Ja. Gemeengoed is een andere term voor samendelen en duurzaamheid en deze herwaardering vindt nu duidelijk plaats. Het cruciale aspect is dat we geleidelijk afstappen van beleid dat de nadruk op eigendom legt, en in de richting gaan van beleid dat uitgaat van beheer. Dit is de fundamentele verschuiving die plaatsvindt. Individuele toezeggingen aan duurzaamheid door de particuliere sector (zoals emissiehandel) of overheidsregulering (zoals CO2-heffingen), is gewoon het paard achter de wagen spannen. Daarom beginnen steeds meer mensen in te zien dat er behoefte aan modellen voor fondsbeheer bestaat. Wanneer we collectieve afspraken maken over duurzaamheid door fondsbeheer, zal samendelen heel gemakkelijk volgen…

Informatie: www.globalcommonstrust.org en www.global-negotiations.org

You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 Both comments and pings are currently closed.