‘Bedrijven zonder bazen’ – democratie op de werkvloer

door Thiago Staibano Alves

Een van de controversieelste en paradoxaalste kenmerken van onze moderne democratieën is dat, terwijl representatieve regeringssystemen en medezeggenschap op kleinere schaal in de hele wereld worden gestimuleerd en gerespecteerd, de werkplek, waar mensen toch een groot deel van hun leven doorbrengen, nog steeds beheerst wordt door wetten en opvattingen die opmerkelijk ondemocratisch zijn.
Ofschoon veel theorieën over moderne bedrijfsvoering en personeelsbeleid spreken van het belang van de werknemers in bedrijven en fabrieken, is het werknemers slechts in beperkte mate toegestaan deel te nemen aan de formulering van het beleid met betrekking tot de productie, de lonen en de verkoop. Dit leidt er in veel bedrijven en fabrieken toe dat er grote ongelijkheid bestaat in functies, waarin enkelen de vruchten plukken van het werk van velen en waar het beleid vaak volledig in strijd is met niet alleen de belangen van de werknemers, maar vaak ook met de gemeenschap waar de medewerkers wonen.
In de afgelopen decennia is er in de wereld een nieuw bedrijfsmodel opgekomen. Hoewel ze nog betrekkelijk gering in aantal zijn, betekent hun opkomst het ontstaan van een nieuw bewustzijn in de wereld van het werken – meer egalitair, participatoir en sociaal verantwoord. Het toont ook aan dat dergelijke experimenten de werknemers en hun gemeenschappen voordelen bieden. Deze experimenten zijn de fabrieken en ‘bedrijven zonder bazen’.

Definitie
Per definitie zijn bedrijven zonder bazen, ook wel bekend als zelfsturende ondernemingen, gegrondvest op wat “werknemersbestuur en eigendom van de productiemiddelen” wordt genoemd.
Met betrekking tot bestuur en eigendom bepalen de werknemers het beleid voor de productie, de lonen en de verkoop, meestal door middel van werknemersbijeenkomsten. Dergelijke vergaderingen vinden op verschillende tijdstippen plaats, meestal afhankelijk van de grootte en de behoeften van het bedrijf of de fabriek. Kleine bedrijven hebben vaker werknemersvergaderingen. In sommige gevallen wordt in een vergadering gestemd, bijvoorbeeld om collega’s te benoemen op de functies van voorzitter, secretaris of penningmeester. De ambtstermijn van deze posities varieert van bedrijf tot bedrijf, maar gewoonlijk zijn ze niet lang en bij sommige bedrijven kunnen afspraken door de verzamelde werknemers worden ingetrokken. In de overgrote meerderheid van deze projecten vormen de werknemers gezamenlijk de hoogste macht. Het loonbeleid in deze ondernemingen neigt naar, zo niet volledig egalitaire, dan wel nagenoeg gelijke salarissen, met een zeer beperkte variatie.
In Latijns-Amerika en sommige andere landen heeft werknemerseigendom zich ontwikkeld tot een effectieve manier waarmee mensen hun rechten kunnen verdedigen tegen de gestaag groeiende deregulering van de arbeidsmarkt.

Werknemersdemocratie
In Latijns-Amerika begon het fenomeen van arbeiderscoöperaties – fabrieken zonder bazen – in de vroege jaren 90 te groeien. Met de opmars van het neoliberalisme, de openstelling van nationale markten voor buitenlandse bedrijven en toenemende privatisering, worden zelfsturende bedrijven voor werknemers de nieuwe manier om de steeds grotere onzekerheid in arbeidsomstandigheden te weerstaan. Op dit continent ontstonden door werknemers geleide bedrijven gewoonlijk doordat bedrijven die het in de periode van economische herstructurering niet redden, door de werknemers werden overgenomen. Werkgevers waren vaak niet in staat om de lonen te betalen; arbeidsrechten en de wet (in veel Latijns-Amerikaanse landen) gaven werknemers dan het recht zelf het bedrijf over te nemen als compensatie voor onbetaalde lonen en onvervulde rechten.

Brazilië
Brazilië heeft een van de vooruitstrevendste op solidariteit gestoelde economieën in de wereld, hoewel dit buiten Brazilië weinig media-aandacht heeft gekregen. Men zou het de Braziliaanse economie van solidariteit kunnen noemen.
De meeste bedrijven herstelden zich dankzij werknemerszelfbestuur. Hoe dit proces in de praktijk uitpakte, verschilde van land tot land. In Brazilië werden werknemers bijvoorbeeld door veel vakbonden en werknemersorganisaties geholpen met het maken van de overgang naar een nieuw type onderneming. Daarnaast werden in Brazilië andere organisaties in het leven geroepen die speciaal bedoeld waren om werknemers op weg naar zelfbestuur te helpen. Twee voorbeelden van dergelijke organisaties zijn het Centrum voor Coöperatieve en Zelfsturende Bedrijven UNISOL (Central de Cooperativas e Empreendimentos Solidários) en de Nationale Vereniging van Werknemers in Ondernemingen met Zelfbestuur – ANTEAG….

Argentinië
In tegenstelling tot Brazilië waar werknemers meestal door sociale en arbeidsorganisaties gesteund en geholpen werden, was het proces in het geval van de Argentijnse werknemerscoöperaties veel onafhankelijker en autonomer. De Argentijnse crisis in de vroege jaren 2000 bracht een aantal fabrieken tot een faillissement. Net als in andere gevallen betekende het voor werknemers van failliete bedrijven een lange en moeizame strijd in de rechtszaal om het recht te verkrijgen hun vroegere bedrijven te besturen als compensatie voor loon en openstaande rechten. Echter, het geval Argentinië is symbolisch, omdat het gekenmerkt werd door grote spanningen tussen veel van de gereanimeerde coöperatieve werknemerteams en hun vroegere werkgevers. Het conflict was vaak zo hevig, dat in sommige gevallen de werkgevers hun eigen fabrieken verwoestten om te verhinderen dat arbeiders het bedrijf zouden overnemen om het nieuw leven in te blazen. Veel werknemers besloten toen om in de panden van de oude bedrijven te blijven slapen, teneinde de vernietiging van machines en kantoorapparatuur te voorkomen. Door deze situatie ontstond een sterk gevoel van saamhorigheid en kameraadschap tussen fabrieksarbeiders in Argentinië. En door de hulp die veel werknemers van de gemeenschap ontvingen, realiseerden zij zich ook dat ze naast het maken van winst een sociale functie hadden….

Venezuela
De geschiedenis van Inveval, een metaalfabriek in eigendom van werknemers in Venezuela, is nauw verbonden met een verschijnsel dat het Venezolaanse volk heeft meegemaakt: de sabotage en stillegging van verschillende bedrijven en fabrieken eind 2002 en begin 2003. De voormalige Constructora Nacional de Válvulas, nu Inveval, nam deel aan de ondermijning van de regering Chávez. De eigenaar verhinderde werknemers het terrein op te komen en toen werknemers het recht op werk begonnen op te eisen, werden hun arbeidscontracten beëindigd. Toen de sabotage in 2003 eindigde, spanden werknemers van Inveval een rechtszaak aan tegen de toenmalig eigenaar. Na veel strijd en demonstraties met steun vanuit de lokale gemeenschap kon het bedrijf door de regering Chávez worden genationaliseerd. Dit gebeurde in 2005, waarbij de overheid de voormalig eigenaar van het bedrijf schadeloos stelde. Door de nationalisatie van de fabriek waren de arbeiders eindelijk in staat om weer aan het werk te gaan, dit keer georganiseerd in een coöperatie. De leiding van de onderneming was echter in handen van een junta, waarin vertegenwoordigers van de coöperatie en de regering samenwerkten. Na enige tijd eisten de werknemers dat de fabriek volledig door henzelf zou worden bestuurd. Na een ontmoeting met president Chávez in 2007 kregen vertegenwoordigers van Inveval het nieuws te horen dat het bedrijf zou worden genationaliseerd met een nieuwe structuur – de controle obreiro (arbeidersbestuur). De werknemers van Inveval konden zich eindelijk in een systeem van zelfbestuur organiseren.
Beslissingen in de fabriek worden door de algemene vergadering genomen die eenmaal per maand bijeenkomt en eventueel bij uitzonderlijke gelegenheden. De vergadering kiest ook de fabrieksraad en in het geval van Inveval zijn de mandaten van de bestuurders volledig herroepbaar. Daarnaast heeft de fabriek een beleid dat erop gericht is alle werknemers ten minste een ervaring van werken in de Raad te geven. Hetzelfde beleid geldt ook voor andere posities in het bedrijf. Het loon, dat in 2009 net boven het Venezolaanse minimumloon uitkwam, is hetzelfde voor alle werknemers.
De vriendschapsbanden die tijdens de strijd voor nationalisatie van de fabriek ontstonden tussen werknemers van Inveval en leden van hun gemeenschap, hebben kennelijk een sterk gevoel van sociale verantwoordelijkheid voortgebracht. De fabriek is vaak open voor het publiek voor maatschappelijke activiteiten. De werknemers begonnen zich ook op verschillende manieren in te laten met het oplossen van andere problemen in hun gemeenschap, waaronder steun aan gemeenschapsinitiatieven voor de aanpak van problemen en voor het beleid voor de regio door middel van beslissingen van een volksvergadering. In wezen hebben de werknemers van Inveval zich opgewerkt van verdedigers van de democratie op de werkplek tot verdedigers van de participerende democratie op lokaal niveau.
Het is ook interessant op te merken dat de regering-Chávez in haar voorstel tot grondwetshervorming uit 2007, die werd verworpen, zelf trachtte om een nieuw type bedrijf te definiëren, een socialistische vennootschap bestuurd door de werknemers, wat erg vergelijkbaar is met het model van Inveval. Inveval is misschien wel het beste voorbeeld van hoe bedrijven met arbeiderszelfbestuur het vermogen hebben om niet alleen hun werknemers en hun gemeenschappen te transformeren, maar ook het beleid en de ideeën van hun eigen regeringen te beïnvloeden.

You can follow any responses to this entry through the RSS 2.0 Both comments and pings are currently closed.